Wat zijn de gevolgen voor boringen, sonderingen en het plaatsen van peilbuizen wanneer deze in OO verdacht gebied plaatsvinden?

De locatie van de boringen, sonderingen en/of peilbuizen zullen vooraf aan het plaatsen moeten worden gecontroleerd door minimaal een OCE-deskundige. De locaties kunnen door middel van een oppervlaktedetectie worden vrijgegeven tot een diepte van 4,5 meter -mv. Indien een object wordt waargenomen wordt in de nabijheid een “schoon” punt gezocht waar eventueel wel veilig de boring, sondering en/of peilbuis kan worden uitgevoerd. Er wordt dus een nul-meting uitgevoerd, er wordt niet specifiek gedetecteerd naar CE.

Indien er boringen, sonderingen en/of peilbuizen dieper dan 4,5 meter moeten worden gezet, dient door middel van een sondeer/magnetometerconus magnetometersonderingen geplaatst tot de gewenste diepte. Na het plaatsen van een magnetometersonderingen en indien er geen verdacht object is waargenomen, kan binnen de vrijgegeven straal op veilige wijze de boring, sondering en/of peilbuis worden geplaatst. Een onderzoek dieper dan 4,5 meter -mv is meestal alleen noodzakelijk indien de locatie verdacht is op afwerpmunitie. Daarnaast heeft een detectie met een magnetometerconus alleen nut bij de detectie naar afwerpmunitie van 50 kg/100 lbs of groter.